25 sep 2013

Alzheimer ( deel 1)


                       

inleiding:

Op nog vrij jonge leeftijd verhuisden mijn ouders 
naar een serviceflat in Vught. 
Mijn moeder was 69, mijn  vader 73.
Het niveau van de bewoners daar werd 'hoog' gehouden 
via een zogenaamde ballotage-commissie. 
In de praktijk kwam dat neer op het financieele vermogen 
van de bewoners.
De servicekosten waren hoog, 
de koopflats groot en comfortabel. 
De laatste tien jaar woonden mijn ouders
in een stille buitenwijk van de stad,
waar mijn vader zijn apotheek had.
Voor mijn moeder waren dat eenzame jaren.
Zij was gehecht aan de drukke binnenstad.

Eenmaal verhuisd naar hun luxe serviceflat 
kwam daar verandering in.
Ze werd nu heel actief en zat in allerlei commissies
van dit nieuwe 'dorpje voor ouderen'.
Ze organiseerde culturele activiteiten,
zat in de commissie ter beoordeling van de keuken, 
en zorgde er voor dat er in de hal een leestafel kwam 
met tijdschriften en kranten.

                    DE EERSTE TEKENEN
                        

Na ongeveer tien jaar ontstond er ineens 
een vreemde verandering bij mijn moeder. 
Een aantrekkelijke eigenschap was haar gevoel voor humor. 
Deze humor nam ineens extreme vormen aan. 
Als ik haar aan de telefoon had 
kreeg ze om het minste geringste de slappe lach. 
Soms werd dit zo erg, 
dat ik moest vragen of ze nog aan de lijn was, 
want tijdens een lachbui werd het soms verontrustend stil. 
Maar het bleek telkens weer 
dat ze midden in een geluidloze lachbui zat. 
Ik werd er altijd wel vrolijk van, 
maar begreep niet altijd wat er zo vreselijk grappig was.  
Ze deed dat niet alleen bij mij. 
Mijn broer viel dit ook op. 
Ook als wij op bezoek waren 
ontstonden deze lachbuien om de haverklap. 
Ze werkten erg aanstekelijk op iedereen. 
Het werden vrolijke bezoekjes. 
We merkten wel dat deze humor weinig diepgang had. 

Er kwam nog iets eigenaardigs bij.
Ze begon te zingen. 
Voornamelijk kinderliedjes uit haar jeugd. 
Ik kende haar helemaal niet als zingende moeder. 
Maar nu, moest ik zelfs door de telefoon 
naar haar liedjes luisteren. 
Alles leek ongecompliceerd en vrolijk daardoor. 
Op den duur ebde het gezang weer een beetje weg. 
Ze bleef echter zeer luchtig en lacherig. 

Op een keer toen ik bij haar was, 
keek ze vrij doordringend naar een hoek van het plafond 
achter in de kamer. 
Ze leek iets uit die richting te horen. 
Ik vroeg wat er was. 
'ik hoor stemmen' antwoordde ze.
Wat hoor je dan? 
'luister maar', zei ze.
Ik deed mijn best, maar hoorde niets. 
Het bleken stemmen te zijn 
die haar 'napraatten'.
Dat was niet vreemd of eng voor haar.
Ze lachte er telkens hartelijk om. 
Ook de mensen die boven haar woonden, 
scheen ze letterlijk te kunnen verstaan. 
Mijn vader haalde zijn schouders hierover op 
en vond dit maar niks. 
Hij wilde dat ze daar mee op hield. 

Het waren de eerste tekenen van alzheimer. 
Door haar gelach kon ze camoufleren wat ze niet meer begreep. 
De stemmen waren echo's van haar eigen woorden.
Iets in de hersenen dat even niet goed functioneerde.
Later verdwenen de 'stemmen' ook weer.

Mijn moeder was iemand die nooit veel met haar handen kon. 
Ze wilde zich nooit verdiepen in hoe iets werkte. 
Maar het begon toch wel op te vallen 
dat ze simpele mechanische dingetjes steeds minder goed kon,
en ze werd zo wie zo vergeetachtig. 
Ook haar kleren zaten vaak onder de vlekken.   
Mijn vader ging zich zorgen maken. 
Af en toe viel het woord dement. 
Het woord alzheimer pas veel later.

                                  
Op een ochtend belde ze me op. 
Er was iets met mijn vader. 
De vorige avond kon hij zijn rechterbeen 
ineens niet meer bewegen. 
Ook zijn ene mondhoek stond scheef naar beneden 
en hij sprak onverstaanbaar. 
Het bleek een tia te zijn. 
Er volgden er meer. 
Op een nacht moest hij naar het ziekenhuis. 
Er was ook iets met het hart. 
In de ambulance werd hij gereanimeerd,
en in het ziekenhuis nagekeken. 
De tia’s bleven komen, ook in het ziekenhuis.
Er werden foto’s genomen van zijn hoofd, 
en hij kreeg medicijnen. 
Na een aantal weken knapte hij weer op. 
Zijn spraak was nog erg slecht, 
en hij kon nog absoluut niet lopen. 
Maar heel langzaam verbeterde dit, 
en toen brak de dag aan dat hij weer naar huis kon. 
Mijn vader verheugde zich hier op,
maar voor mijn moeder lag dat anders. 

De weken dat mijn vader in het ziekenhuis lag, 
was zij alleen thuis. 
Dat kon nog net in die tijd. 
Ze leefde er maar wat op los, 
maar er gebeurden nog geen ongelukken. 
Eigenlijk een wonder, want ze liet alles slonzen, 
deed s’nachts de deuren niet op slot, 
waste zich nauwelijks, at ongeregeld, en wat ze at, 
was nooit gezond. 
Mijn vader hield van orde. 
Voor mijn moeder, zeker nu ze ging dementeren, heel moeilijk. 
Ze kreeg steeds meer het gevoel 
dat ze op haar vingers werd getikt 
en werd daardoor zenuwachtig en bang.

Mijn vader heeft 6 weken in het ziekenhuis gelegen. 
In zekere zin genoot mijn moeder van de vrijheid in huis 
die ze nu had.  
Dat was enerzijds. 
Anderzijds was ze zeer geschokt door de ziekte van mijn vader.
Toch merkte ik dat ze niet wilde dat hij thuis kwam. 
Voor haar lag hij daar veilig.
Het 'vrije leventje' zou dan voor bij zijn.

Sterk verzwakt kwam mijn vader weer thuis. 
Hij liep moeilijk, 
was steeds erg duizelig, 
en hij praatte ook nog wat onduidelijk. 
Door zijn ziekte kon hij zijn gevoelens 
ook niet goed meer onder controle houden. 
Hij was prikkelbaar en viel vaak uit naar mijn moeder. 
Dat gaf erg veel spanning onderling.
Eigenlijk hadden ze nu allebei extra hulp nodig in huis. 
Mijn vader voor zijn rust om te revalideren.
Daarvoor was orde nodig in huis.
Mijn moeder was nooit een held in het huishouden.
Haar leven lang deden dienstmeisjes dat voor haar.
Maar nu kon ze dat helemaal niet meer.

Er kwamen twee meisjes. 
Jenny en Jannie.  
Het ene meisje heeft mijn moeder weggejaagd. 
Ze kon haar niet uitstaan, en heeft haar een keer 
met de wandelstok van mijn vader geslagen. 
Ze vond het niet nodig 
dat er kruimeltjes werden opgeveegd in haar kamer. 
Toen Jenny dit toch deed 
en voorovergebogen stond met veger en blik, 
sloeg mijn moeder er op los. 
Het  meisje is weggegaan.
Met Jannie ging het veel beter. 
Zij kon goed omgaan met mijn moeder, 
voelde haar goed aan, 
en tussen haar en mijn moeder ontstond een nauwe band. 
Ook met mijn vader trouwens. 
Janny werd een 2e dochter.

Klok kijken werd steeds moeilijker. 
De telefoon kon ze niet meer hanteren. 
Auto rijden werd levensgevaarlijk. 
Er moest een dokter aan te pas komen 
om haar te overtuigen dat ze niet meer mocht rijden. 
Het rijbewijs werd haar afgenomen
Dat was een zware slag. 
Ze begreep het niet. 

De situatie werd onhoudbaar 
toen mijn moeder ging ‘zwerven’. 
De knopjes van de lift in het gebouw begreep ze niet meer,  
maar bediende die zonder aarzelen. 
Kwam daardoor op niet bedoelde verdiepingen terecht. 
Ook s’nachts trok ze er op uit. 
Haar besef van tijd raakte in de war. 
Angst aanvallen kwamen bij vlagen. 
Als ik haar probeerde gerust te stellen 
door haar aan te raken, weerde ze mij bruut af.

Haar gedrag en enigszins onverzorgd uiterlijk 
werd een smet op het nette imago van de serviceflat.
De directie liet dit merken. 
Ze moest weg. 
Mijn vader was wanhopig.  
Hij hield het weliswaar niet meer uit met mijn moeder, 
maar het idee dat ze weg moest was te confronterend. 

                                 SCHEIDING

Toen was er ineens plaats in een verpleegtehuis.
Mijn moeder kon geplaatst worden 
op de afdeling voor demente mensen.
De oplossing was nabij. 
Tenminste voor mijn vader. 
Mijn moeder wist nog niets. 
Ze ving wel eens wat op, 
maar liet niet echt blijken dat ze begreep wat er ging gebeuren.
De situatie werd schrijnend, de scheiding zou een drama worden.
Dat voelden we allemaal.
Ze was eigenlijk ook nog te 'goed' 
voor een verpleegtehuis voor demente bejaarden.
Aan de andere kant paste ze ook niet meer in de serviceflat.
Wat als eerste weg viel was
het eerste laagje, aangeleerde beschaving.
Ze werd op een bepaalde manier eerlijker, dierlijker.

Alles werd geregeld achter haar rug om. 
Dat wilde mijn vader zo. 
De dag voor haar overplaatsing naar het verpleegtehuis
hebben m. en ik wat spulletjes verhuisd 
naar haar nieuwe kamertje in het verpleegtehuis.
Daar was nauwelijks ruimte. 
Ze moest een piepklein kamertje delen 
met een zwaar demente vrouw, 
die permanent in bed lag.

Ik maakte kennis met het verplegend personeel. 
Voornamelijk jonge meisjes. 
Zij liepen vrolijk rond met kopjes thee voor de bewoners 
die in de huiskamer zaten. 
Ik waarschuwde hen dat de overplaatsing van mijn moeder 
een drama zou worden. 
Zij  reageerden neutraal. 
Dat gebeurde wel vaker was de reactie.
Met een zwaar hart verlieten wij het verpleegtehuis. 
Toen we weer terug waren stond de thee klaar.
Mijn moeder was vrolijk. 
Zij dacht dat we boodschappen hadden gedaan. 
Wij hadden een vreselijk schuldgevoel. 

De dag daarop zou het gebeuren. 
Deze taak had mijn broer op zich genomen. 
Ik kon dit niet.
Haar verzet zou zo sterk zijn, wist ik, 
dat ik haar meegenomen zou hebben naar mijn eigen huis.
En dat kon niet, wist mijn verstand. 

Mijn broer werd geholpen door Jannie. 
s’Morgens om negen uur had Jannie haar gewassen. 
Dit ging altijd al onder groot protest. 
Ze hield niet van water.
Maar deze ochtend was ze extra lastig.
Mijn vader had haar, voor zo ver hij duidelijk durfde te zijn,
voorzichtig verteld dat ze naar het Elizabeth-gasthuis zou gaan
maar dat hij gauw bij haar ging wonen. 
Dat laatste was niet waar. 
Het drong toen maar half tot haar door.
Toch die ochtend voelde ze spanning. 

Om half tien kwam mijn broer binnen 
om mijn moeder te halen. 
De slaapkamer stond op een kier. 
Hij zag haar op het bed zitten met de rug naar de deur. 
Mijn vader naast haar met zijn arm om haar schouders. 
Ze zaten te wachten. 
Mijn moeder verdrietig en zenuwachtig. 
Ze wist niet wat er ging gebeuren, maar ook weer wel. 

Op het moment dat mijn broer de slaapkamer binnenkwam
om haar mee te nemen ging het mis.
Ineens werd hij haar vijand. 
Als een dier in nood, 
sprong ze op en rende de huiskamer binnen. 
Woorden hielpen niet meer. 
Jannie werd nu ook haar vijand. 
Ze huilde. Ze wilde niet mee. Ze was in paniek. 
Mijn vader werd wit en leek verlamd.
Met een smoes is ze uiteindelijk 
toch de auto van mijn broer in gegaan. 
Hij reed echter naar het verpleegtehuis. 
Eenmaal daar, begon ze zich weer hevig te verzetten. 
Weer huilen en paniek. 
Ze riep haar eigen zoon toe 
hoe hij haar dat kon aandoen. 
Door het personeel werd ze uiteindelijk naar boven gebracht.
Mijn broer verdween. 
Aan de telefoon deed hij mij dit verslag. 

De volgende morgen belde ik haar meteen op. 
Ze was vaag. 
Waarschijnlijk had ze kalmeringsmiddelen gekregen. 
Ze vertelde dat ze bang was, 
dat ze terug naar mijn vader wilde. 
Vroeg mij waarom ze daar zat. 
Wat kon ik zeggen?
Niks over mijn broer en het drama wat zich de vorige dag had afgespeeld.

Een week later bezocht ik haar. 
Ik zag haar zitten aan een ronde tafel 
met een paar andere oude mensen.
Deze waren veel verder 'heen' dan mijn moeder.
Haar kleren waren mij onbekend.
Een mooi schoon bloesje had ze aan.
Ze was blij mij te zien. 
Het gezicht stond kalm. 

Ik moest erg wennen haar in deze omgeving te zien. 
Wist ze waar ze was? 
Ik zag blauwe plekken op haar arm. 
Kreeg vreemde visioenen van mishandeling 
en ging naar Frank, de hoofdverpleger. 
Hij vertelde dat ze deze week heel erg lastig was geweest. 
Dat ze maaltijden door de ruimte had gegooid. 
Daarom moest ze aan een aparte tafel eten. 
Wat dat precies in hield, daar kwam ik niet achter.

Ik ging weer naast haar zitten. 
Ze probeerde af en toe iets te zeggen 
tegen de mensen die aan haar tafel zaten. 
Zij gaven geen antwoord, of spraken wartaal. 
Er zat een bandje om haar pols. 
Ze plukte er steeds aan, om deze af te krijgen. 
Het was  een alarmband, zodat ze niet kon weglopen. 
Voor haar lag een schrift. 
Daar mocht ze in schrijven. 
Ik keek wat ze had geschreven. 
Het was niet veel.
Op elke bladzijde wat gekrabbel .
Ze was ook bang dat haar portemonnaie gestolen zou worden.
Krampachtig hield ze die vast. 
Ik keek er in. 
Er zaten een paar kwartjes in en een stuiver. 
Toen ik weg ging wuifde ik zo vrolijk mogelijk.
Gefrustreerd stond ik in de lift naar beneden.  
Ze zat opgesloten.
                              
                        EEN LEGE RUIMTE

Ze zit er nu 2 jaar. 
Om de dag komt mijn vader op bezoek
Het korte termijn geheugen is flink achteruitgegaan.
Ze moet daar in het gareel. 
Nog steeds wil ze dat niet.
Ik ben er zeker van dat ze flink is aangepakt, 
want ze is erg bang geworden voor het personeel.  

Het heeft nog anderhalf jaar geduurd, 
dat ze terug wilde naar de serviceflat.
Nu weet ze niet meer wat dat is. 
Ze is er laatst nog met Jannie geweest.
Ze herkende niets meer en bewonderde de grote ruimte 
waar mijn vader woonde.
Ze is wel iets rustiger geworden.
Die angstaanvallen zijn er nog wel af en toe. 
We weten niet hoe dat komt. 
Ze praat tegen haar medebewoners, 
maar krijgt nooit antwoord.
Ze begrijpt niet dat ze allemaal ziek zijn. 
Ze weet ook niet dat ze zelf ziek is.
Toch herkent ze mij, mijn vader en mijn broer nog steeds.
Minder helder dan vroeger,
Bij vlagen verward ze mij 
met het verplegend personeel.

Ik zie een kind van vier, met een oud lichaam. 
Je kan nog wel een beetje met haar praten, 
maar ze kan verder niet veel meer. 
De meest eenvoudige handeling, 
zoals een mandarijntje pellen, gaat niet. 
Het lijkt of er langzaam een gat in haar hersenen is geslagen. 
Resten uit het verleden verschijnen in brokjes,
maar hebben geen verband meer met elkaar.
Mijn moeder is aandoenlijk in haar kaalheid. 
In haar hoofd zit nu een lege ruimte.
                    
                              EVEN GELUKKIG

Afgelopen zondag waren mijn vader en moeder 60 jaar getrouwd.
Mijn vader wilde dit vieren met ons vieren.
We haalden mijn moeder op om ergens iets te gaan drinken. 
Mijn broer zat achter het stuur. 
Mijn moeder er naast.
Ze genoot, de hele tijd maar babbelen. 
Het leek of ze was zoals vroeger, 
maar liever en aanhankelijker. 
Het autorijden was op zich al een feest voor haar. 
Mijn broer maakte de rit naar het restaurant extra lang.
We reden over landweggetjes met grote bomen
en passeerden grazende koeien, schapen en boerderijtjes. 
Mijn moeder vond de zon wel wat fel. 
Maar de zon scheen helemaal niet. 
In het restaurant bestelden we koffie en appeltaart met slagroom.
Ze greep meteen met haar handen in de slagroom. 
Ze vergat het lepeltje te gebruiken.
Grote klodders kwamen op haar broek en op de grond. 
Ook de rest van de taart ging chaotisch naar binnen.
Ik probeerde nog het een en ander te redden met servetjes. 
Maar liet haar uiteindelijk maar gaan. 
Mijn broer en mijn vader keken gegeneerd toe.
Gelukkig lag er geen kleed op tafel en ook niet op de vloer. 
Dit gedoe maakte haar toch wat gespannen, 
en wilde weer in de auto. 
Het zachte wiegen van de auto ontspande haar.
Toen we om vijf uur weer richting Vught reden
zei ze dat ze het woord Vught een naar woord vond. 
Ik vroeg waarom. 
Dan zou alles weer afgelopen zijn, 
dan zou het weer gewoon worden, zei ze.

Mijn broer en ik brachten haar weer naar boven. 
Toen we in de lift stonden verstarde ze. 
Haar vrolijkheid was verdwenen 
en ze leek terug te vallen in die 'lege ruimte'.
Er was ook weer die angst. 
Ik zette haar op de stoel in de huiskamer. 
Daar zat ze weer, tussen haar zwijgende medebewoners.
(en…. het personeel die ik nog steeds niet vertrouwde.
want waar kwamen die blauwe plekken vandaan en die gebroken pols?
gevallen.... was steeds het antwoord)
Haar blik was glazig en afwezig. 
De televisie stond aan. 
Er was voetballen. 
Niemand keek. 
Bij het weggaan zwaaide ik weer uitbundig 
en verdween de hoek om. 
Ze zwaaide niet terug.
Het personeel dronk thee in de keuken. 
Ze lachten en rookten sigaretten. 
Ik kreeg de neiging haar te ontvoeren naar mijn huis,
en kon mijn schuldgevoel niet wegredeneren.
In de lift naar beneden zei mijn broer
of het wel verstandig was geweest haar mee uit te nemen. 
Ik wist het niet. 
Misschien niet.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten